Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Hij zeide verder: Gij zoudt [31]Mijn aangezicht [32]niet kunnen zien; want [33]Mij zal geen mens zien, en leven. 31. Dat is, mijn wezen noch mijne heerlijkheid in haar volmaaktheid, vanwege uwe zonde; Rom.3:23. 32. Wij kunnen God in dit sterflijke leven niet zien; zie Gen.16:13; maar hiernamaals zullen wij hem zien gelijk Hij is; 2 Kor.13:12; 1 Joh.3:2. 33. Hieruit is ontstaan het algemeen gevoelen der Joden, dat zij sterven zouden, wanneer zij den Heere zien zouden; Deut.5:24,25; Richt.13:22; Jes.6:5; Dan.10:8; Openb.1:17.